Logo

Parochie Heilig Kruis

Laatste nieuws

Diocesane Retraite: Geloven in het spoor van Abraham

21 november 2025

Lees meer


Lezing voor de dag: 22 november 2025

Datum: 22 november 2025

Zaterdag in week 33 door het jaar

Gedachtenis van de heilige Cecilia, maagd en martelares
Caecilia wordt sinds de tweede helft van de vijfde eeuw als martelares vereerd. Harde historische informatie over haar leven ontbreekt. Volgens een oude legende kwam ze uit een Romeins adellijk geslacht. Als meisje legde ze omwille van Christus, haar hemelse bruidegom, de gelofte van maagdelijkheid af. Caecilia werd tegen haar zin uitgehuwelijkt aan de heiden Valerianus, die haar maagdelijkheid echter respecteerde. Caecilia wist haar man en diens broer Tibertius te bekeren tot het christelijk geloof. Met zijn drieën zorgden ze voor de families van vervolgde christenen. Op bevel van de heidense prefect Almachius werden Valerianus en diens broer gevangen genomen en onthoofd. Caecilia werd in haar huis in een bad met kokend water gezet, maar overleefde deze foltering. Daarop probeerde de beul haar te doden door haar halsslagader door te snijden. Ook dat mislukte. Drie dagen lang lag ze bloedend in haar badkamer en uiteindelijk overleed ze.
Caecilia werd bijgezet in de catacomben van Calixtus. Paus Paschalis I liet haar lichaam in 821 overbrengen naar de St.-Caeciliabasiliek in Trastevere. Tot op de dag van vandaag wordt ze daar vereerd als het toonbeeld van geloof, kuisheid en standvastigheid. Haar graf werd in 1599 op gezag van kardinaal Baronius geopend. Tot ieders grote verbazing zagen de onderzoekers het ongeschonden lichaam van een jonge vrouw met een diepe steekwond in haar hals en bloedvlekken op haar kleren. De barokkunstenaar Stefano Maderna maakte een natuurgetrouw beeld van Caecilia zoals ze toen werd aangetroffen.
De oorsprong van Caecilia’s associatie met muziek ligt in het verhaal dat ze tijdens haar huwelijk in extase raakte door hemelse klanken. Pas aan het eind van de vijftiende eeuw wordt ze daadwerkelijk voorgesteld als patrones van (kerk)musici en orgelbouwers. Dit kwam door een verkeerde vertaling van een oude Latijnse antifoon die gezongen werd op haar feestdag: Cantantibus organis Caecilia in caelum assumpta est. Deze tekst suggereerde dat er orgelspel klonk toen Caecilia ten hemel werd opgenomen. Organis moet echter niet vertaald worden met ‘orgels’, maar met ‘stemorganen’.

Eerste lezing: Uit het eerste boek Makkabeeën, 6, 1-13.
In die dagen hoorde koning Antiochus, op zijn tocht door de hoger gelegen gebieden, van een stad in Elam in Perzië, die beroemd was om haar rijkdom, haar zilver en goud. Haar tempel moest zeer rijk zijn en in het bezit van de gouden schilden, helmen, borstpantsers en wapens die de Macedonische koning Alexander, de zoon van Filippus, de eerste koning der Grieken, daar had achtergelaten. Koning Antiochus trok er dus heen en trachtte de stad in te nemen en te plunderen, maar hij slaagde er niet in, omdat zijn voornemen aan de inwoners bekend was geworden. Gewapenderhand verzetten zij zich tegen de koning en hij moest de vlucht nemen. Diep teleurgesteld keerde Antiochus naar Babel terug. Hij bevond zich nog in Perzië, toen men hem kwam melden, dat de legers die naar het land van Juda waren getrokken, verslagen waren; ook Lysias, die aan het hoofd van een sterk leger was opgerukt, had voor de joden de wijk moeten nemen. Dezen waren door hun wapens, hun troepenmacht en de grote buit, op de verslagen legers behaald, een geduchte macht geworden. De gruwel die hij op het brandofferaltaar in Jeruzalem had laten oprichten, hadden ze afgebroken en de hoge muren rondom de tempel hersteld; ook zijn stad Bet-Sur hadden ze ommuurd. Toen koning Antiochus dat hoorde, stond hij verbijsterd; hevig geschokt wierp hij zich op zijn bed en werd ziek van verdriet, omdat het hem niet was gegaan, zoals hij had verlangd. Zo lag hij daar vele dagen lang ten prooi aan herhaalde aanvallen van grote zwaarmoedigheid. Toen hij dacht dat hij ging sterven, ontbood hij al zijn vrienden en zei tot hen: De slaap is van mijn ogen geweken en mijn hart is van kommer gebroken. Ik heb tot mezelf gezegd: wat een kwelling is mijn bestaan geworden en wat een vloed van leed is over mij gekomen, terwijl ik toch zo mild was en bemind ondanks mijn macht. Maar nu herinner ik mij al het kwaad dat ik Jeruzalem heb berokkend, door beslag te leggen op al het zilveren en gouden vaatwerk en door zonder reden de bewoners van Juda te laten uitroeien. Dat moet de reden zijn waarom deze rampen mij treffen en ik van verdriet en ellende omkom op vreemde bodem.

Tussenzang: Ps. 9, 2-3. 4. 6. 16b. 19.

Antifoon: In de poort van Sions stad zal ik U prijzen, Heer,
en jubelen van vreugde om uw hulp.

U wil ik danken, Heer, uit heel mijn hart
en al uw wonderen verhalen.
Verheugd en opgetogen over wat Gij doet
wil ik uw Naam bezingen, Allerhoogste.

Want al mijn tegenstanders zijn gevlucht,
gestruikeld en gevallen voor uw aanschijn.
De heidenen hebt Gij bedreigd,
de zondaars neergeslagen,
hun naam hebt Gij voor eeuwig uitgewist.

De heidenen zijn in hun eigen kuil gestort,
hun voet kwam in de strik, die zij mij spanden.
De arme blijft niet voor altijd vergeten,
nooit wordt de hoop van de behoeftige beschaamd.

Alleluia: 1 Joh. 2, 5.
Alleluia. Wie het woord van de Heer bewaart, in hem is waarlijk Gods liefde volkomen. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas, 20, 27-40.
In die tijd kwamen er enigen van de Sadduceeën, die de verrijzenis loochenen, bij Jezus met de vraag: Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan: Als iemand een getrouwde broer heeft die kinderloos sterft, dan moet zijn broer diens vrouw nemen om aan zijn broer een nageslacht te geven. Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde en stierf kinderloos. De tweede en de derde namen de vrouw en op dezelfde manier stierven alle zeven zonder kinderen na te laten. Het laatste stierf ook de vrouw. Van wie van hen is zij nu bij de verrijzenis de vrouw? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad. Jezus sprak tot hen: De kinderen van deze wereld huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die waardig gekeurd zijn deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. Zij kunnen immers niet meer sterven omdat zij gelijk engelen zijn; en, als kinderen van de verrijzenis zijn zij kinderen van God. Dat de doden verrijzen, heeft ook Mozes aangeduid waar het gaat over de braamstruik, doordat hij de Heer noemt: de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. De Heer is toch geen God van doden maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend. Sommigen van de schriftgeleerden merkten op: Meester, dat hebt Gij goed gezegd. Zij waagden het dan ook niet meer Hem nog maar iets te vragen.

Terug naar overzicht
Deel deze lezing van de dag: