Vrijdag in week 21 door het jaar
Gedachtenis van de marteldood van de heilige Johannes de Doper
Vandaag gedenkt de Kerk de onthoofding van Johannes de Doper. Deze gedachtenis gaat terug op de inwijdingsdag van de kerk die werd gebouwd boven Johannes’ vermoedelijke graf in Sebaste in Samaria. Johannes was de voorloper van Christus. Hij zei: “Ik ben de Messias niet, maar een gezondene om voor Hem uit te gaan. Hij moet groter worden, maar ik kleiner.”
Eerste lezing: Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica, 4, 1-8.
Broeders en zusters,
Wij vragen en vermanen u in de Heer Jezus, dat gij de overlevering die gij van ons hebt ontvangen omtrent een aan God welgevallige levenswandel, nog trouwer naleeft dan gij al doet. Gij kent de voorschriften die wij u op gezag van de Heer Jezus gegeven hebben. In de eerste plaats wil God dat gij u heiligt door u te onthouden van ontucht. Ieder van u moet met zijn vrouw leven in heilige tucht en eerbaarheid, zonder zich door hartstocht te laten meeslepen zoals de heidenen, die God niet kennen. Laat niemand zich te buiten gaan en zijn broeder in deze aangelegenheid tekort doen, want de Heer straft dit alles, zoals wij u vroeger al met nadruk verklaard hebben. God heeft ons niet geroepen tot onkuisheid, maar tot heiliging. Derhalve, wie deze vermaningen in de wind slaat, veracht niet een mens maar God, Hem die u zijn heilige Geest schenkt.
Tussenzang: Ps. 71 (70), 1-2. 3-4a. 5-6ab. 15ab. 17.
Antifoon: Ik zal uw rechtvaardigheid prijzen.Tot U, Heer, neem ik mijn toevlucht,
stel mij toch nimmer teleur.
Gij zijt rechtvaardig, red en bevrijd mij,
luister en kom mij te hulp.
Wees mij een vluchtoord, een veilige plaats;
mijn rots en mijn burcht zijt Gij altijd geweest.
Bevrijd mij, mijn God, uit de handen der zondaars,
de vuist die mij wreed omklemt.
Want Gij, mijn God, Gij zijt mijn verwachting,
mijn hoop zijt Gij, Heer, sinds mijn vroegste jeugd.
Vanaf de moederschoot steun ik op U,
Gij waart mijn beschermer sinds mijn geboorte,
op U heb ik altijd vertrouwd.
Ik zal uw rechtvaardigheid prijzen,
uw bijstand de hele dag.
Van jongsaf heb ik het ondervonden,
en nu nog prijs ik uw daden.
Alleluia: Mt. 5, 10.
Alleluia. Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 6, 17-29.
In die tijd had Herodes Johannes laten grijpen en in de gevangenis in boeien geslagen omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, want hij had haar tot vrouw genomen. Johannes had immers tot Herodes gezegd: Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben. Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem doden, maar zij kreeg geen kans, want Herodes had ontzag voor Johannes. Hij wist dat hij een rechtschapen en heilig man was, en nam hem in bescherming. Telkens wanneer hij hem gehoord had, verkeerde hij in tweestrijd, maar toch luisterde hij graag naar hem. Er kwam echter een gunstige dag, toen Herodes bij zijn verjaardag een maaltijd aanrichtte voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea. De dochter van Herodias trad op met een dans en zij beviel aan Herodes en zijn tafelgenoten. De koning zei tot het meisje: Vraag me wat ge wilt en ik zal het u geven. En hij bevestigde haar met een eed: Wat ge me ook vraagt, ik zal het u geven, al is het de helft van mijn koninkrijk. Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder: Wat zou ik vragen? Deze antwoordde: Het hoofd van Johannes de Doper. Zij haastte zich naar binnen, naar de koning en zei hem haar verlangen: Ik wil dat u mij op staande voet op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft. Dit deed de koning leed, maar om zijn eed gestand te doen en ook wegens zijn tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen. Terstond stuurde de koning dus een lijfwacht en gelastte hem het hoofd van Johannes te brengen. De man ging en onthoofdde hem in de gevangenis. Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje; het meisje gaf het weer aan haar moeder. Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.