Vrijdag in week 20 door het jaar
Gedachtenis van de heilige maagd Maria, koningin
Een week na het Hoogfeest van Maria Tenhemelopneming viert de Kerk de gedachtenis van Maria’s kroning tot koningin van het heelal. Paus Pius XII voerde in het Mariajaar 1953-1954 deze gedachtenis in. Tijdens de eucharistie van deze dag bidt de priester: “God, Gij hebt de Moeder van uw Zoon uitverkoren om ons aller moeder te zijn. Geef goedgunstig dat wij, gesteund door haar voorspraak, eens in het hemels Koninkrijk de heerlijkheid ontvangen die Gij uw kinderen hebt beloofd.”
Feest van de Verjaardag van de wijding van de kathedraal (bisdom Utrecht)
Eerste lezing: Uit het boek Ruth, 1, 1. 3-6. 14b-16. 22.
In de tijd van de rechters brak er in het land een hongersnood uit. Een man, Elimelek, trok weg uit Betlehem in Juda en hij vestigde zich als vreemdeling in de vlakte van Moab, samen met zijn vrouw Noömi en zijn twee zonen. Elimelek stierf en zijn vrouw Noömi bleef achter met haar twee zonen. Dezen trouwden beiden met een Moabitische vrouw: de ene vrouw heette Orpa, de andere Ruth. Ongeveer tien jaar woonden zij daar. Toen stierven ook de beide zonen en bleef Noömi alleen achter, beroofd van haar beide kinderen en haar man. Samen met haar schoondochters vertrok zij uit de vlakte van Moab, want zij had daar gehoord dat de Heer zich het lot van zijn volk had aangetrokken en het weer te eten gaf.
Toen kuste Orpa haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth klemde zich aan haar vast. Noömi zei: Uw schoonzuster keert terug naar haar volk en haar goden. Ga toch met haar mee. Maar Ruth antwoordde: Dring er niet langer op aan dat ik u verlaat en terugkeer, zo ver van u weg. Waar gij gaat, ga ik; waar gij blijft, blijf ik. Uw volk is mijn volk, uw God mijn God. Zo keerde Noömi, samen met haar schoondochter Ruth, de Moabitische, uit de vlakte van Moab terug. Zij kwamen in Betlehem aan bij het begin van de gersteoogst.
Tussenzang: Ps. 146 (145), 5-6. 7. 8-9a. 9bc-10.
Antifoon: De Heer zal ik loven mijn leven lang.Gelukkig wie hulp zoekt bij Jakobs God,
zijn hoop stelt op God de Heer;
op Hem die hemel en aarde gemaakt heeft,
de zee met al wat daar leeft.
De Heer doet altijd zijn woord gestand,
verdrukten verschaft Hij recht.
De Heer geeft brood aan wie honger heeft,
gevangenen geeft Hij de vrijheid.
De ogen van de blinden opent de Heer,
gebrokenen richt Hij weer op.
De Heer bemint de rechtvaardigen,
de Heer behoedt de ontheemden.
De Heer geeft wees en weduwe steun,
maar zondaars laat Hij verdwalen.
De Heer is koning in eeuwigheid,
uw God, Sion, heerst over alle geslachten.
Alleluia: Jak. 1, 21.
Alleluia. Neemt met zachtmoedigheid het woord van God aan dat in u werd geplant, en de kracht bezit uw zielen te redden. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 22, 34-40.
In die tijd toen de Farizeeën vernamen dat Jezus de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen en een van hen, een wetgeleerde, vroeg Jezus om Hem op de proef te stellen: Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet? Hij antwoordde hem: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.
Lezingen bij het feest van de Verjaardag van de wijding van de kathedraal (bisdom Utrecht)
Eerste lezing: Uit de profeet Ezechiël, 43, 1-2. 4-7a.
In die tijd bracht de engel mij naar de poort, naar de poort die op de oostkant ligt, en daar zag ik, Ezechiël, de heerlijkheid van de God van Israël uit het oosten aankomen. Het klonk als het gedruis van geweldige wateren. De heerlijkheid van de Heer ging door de poort die op de oostkant ligt, de tempel binnen. De geest nam mij op en bracht mij naar de binnenste voorhof. Daar zag ik hoe de heerlijkheid van de Heer de tempel vervulde. Toen hoorde ik uit de tempel iemand tot mij spreken, terwijl de engel nog naast mij stond. Hij zei tot mij: Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats van mijn voetzolen, de plaats waar Ik wil wonen onder de zonen van Israël, voor altijd.
Tussenzang: 1 Kron. 29, 10. 11abc. 11d-12a. 12bcd.
Antifoon: Wij eren, Heer, uw luisterrijke Naam.
Gij zijt geprezen, Heer, in alle eeuwen,
Gij God van onze vader Israël.
Groot zijt Gij in uw daden, oppermachtig,
verheven, luisterrijk en hoog geëerd.
Want alles in de hemel en op aarde is het uwe,
Gij zijt de koning, Heer, die boven allen staat.
Van U zijn aanzien en bezit afkomstig,
al wat bestaat richt zich naar uw bevel.
Gij kunt beschikken over vaardigheid en krachten,
wat groot en sterk is hebt Gij zo gemaakt.
Alleluia: Apok. 21, 3.
Alleluia. Zie hier Gods woning onder de mensen. Hij zal bij hen wonen. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 10, 22-30.
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de Zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt, zeg het ons dan ronduit. Jezus gaf hun ten antwoord: Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over Mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. Mijn Vader immers, die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de Vader, Wij zijn één.