Donderdag in week 19 door het jaar
Gedachtenis van de heilige Maximiliaan Maria Kolbe, priester en martelaar
Raymond Kolbe werd op 8 januari 1894 te Zdúnska Wola in Polen geboren. Hij trad op jeugdige leeftijd in bij de Orde der Minderbroeders Conventuelen nadat de Heilige Maagd Maria in een visioen hem daartoe opdracht gegeven had. Hij nam de naam Maximiliaan aan. Van 1912 tot 1919 studeerde frater Maximiliaan in Rome, waar hij in 1918 tot priester werd gewijd. Hij stichtte een klooster in Polen, Japan en India. Zijn klooster in Polen noemde hij Niepokalanow, Stad van de Onbevlekte. Het Japans klooster was gevestigd in Nagasaki en bleef overeind staan bij de Amerikaanse atoombomaanval van 1945. Niepokalanow in Polen werd een bloeiend centrum van katholieke media. In 1939 telde de Stad van de Onbevlekte bijna 800 bewoners en was daarmee het grootste klooster ter wereld. De broeders hadden hun eigen medische faciliteiten en vormden zelfs hun eigen brandweer. Na de Duitse inval herbergde het klooster zo’n 3000 vluchtelingen, waarvan tweederde joods was. Pater Kolbe spoorde zijn medebroeders aan te volharden in het verspreiden van anti-naziboodschappen via de eigen radio en drukpers. Hiervoor werd Kolbe in 1939 door de Duitsers gearresteerd, maar werd kort daarna vrijgelaten. In 1941 werd hij voor de tweede keer opgepakt en belandde in Auschwitz. Daar smeekte pater Kolbe de SS om te mogen sterven in plaats van een ter dood veroordeelde medegevangene. De SS vroeg wie hij was, waarop hij antwoordde: Ik ben een katholiek priester. De SS willigde zijn heldhaftig verzoek in en stopte hem in een hongerbunker. De kampbeulen waren verbaasd dat de Poolse pater na een zekere tijd nog niet aan een hongeroedeem en uitdrogingsverschijnselen gestorven was. Op 14 augustus 1941 gaven ze hem een dodelijke injectie. In 1982 werd de martelaar Maximiliaan Kolbe OFM. Conv door paus Johannes Paulus heilig verklaard. De ter dood veroordeelde man, Franz Gajowniczek, in wiens plaats Maximiliaan stierf, was bij de heiligverklaring aanwezig.
Eerste lezing: Uit het boek Jozua, 3, 7-10a. 11. 13-17.
In die tijd sprak de Heer tot Jozua: Van nu af aan zal Ik zorgen, dat gij hoog in aanzien komt bij de Israëlieten. Zij moeten weten dat Ik met u ben, zoals Ik met Mozes geweest ben. Daarom moet ge de priesters die de ark van het verbond dragen bevel geven: Als gij aan de oever van de Jordaan komt, gaat dan in de rivier staan. Toen zei Jozua tot de Israëlieten: Komt luisteren naar wat de Heer uw God u te zeggen heeft. Nu zult ge ondervinden dat de levende God bij u is en dat hij de Kanaänieten voor u zal verdrijven. De ark van het verbond van de Heer van heel de aarde zal u voorgaan over de Jordaan. Zodra de priesters, die de ark van de Heer, de Heer van heel de aarde, dragen, hun voetzool in het water van de Jordaan hebben gezet, zal het water hogerop in de Jordaan worden tegengehouden en blijven staan als een muur. Toen het volk opbrak om over de Jordaan te trekken, gingen de priesters, die de ark van het verbond droegen, voor het volk uit. En zodra de priesters, die de ark droegen, bij de Jordaan kwamen en een voet in het water zetten – de Jordaan treedt in de oogsttijd overal buiten zijn oevers – bleef stroomopwaarts het water staan; in de verte, bij de stad Adam, in de omgeving van Saretan, rees het op als een muur. En stroomafwaarts liep het water weg in de richting van de Zee van de Araba, de Zoutzee. Zo trok het volk bij Jericho de rivier over. Terwijl de Israëlieten over de droge bedding trokken, stonden de priesters, die de ark van het verbond van de Heer droegen, midden in de Jordaan en zij bleven op de droge bedding staan tot heel het volk de Jordaan was overgetrokken.
Tussenzang: Ps. 114 (113A), 1-2. 3-4. 5-6.
Antifoon: Alleluia.Toen Israël uit Egypte vertrok,
Jakob het brabbelend volk ontvluchtte,
toen koos Hij in Juda zijn heiligdom,
werd Israël zijn domein.
De zee zag Hem komen en sloeg op de vlucht,
en steigerend week de Jordaan;
de bergen sprongen als rammen op,
als lammeren dansten de heuvels.
Wat is het toch, zee, dat u vluchten doet?
Jordaan, waarom wijkt ge terug?
Gij bergen, wat springt ge als rammen op,
gij heuvels als lammeren.
Alleluia: Fil. 2, 15-16.
Alleluia. Schittert als sterren in het heelal, en houdt vast het woord des levens. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 18, 21 – 19, 1.
In die tijd kwam Petrus naar Jezus toe en sprak: Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe? Jezus antwoordde hem: Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal. Daarom gelijkt het Rijk der hemelen op een koning die rekening en verantwoording wilde vragen aan zijn dienaren. Toen hij hiermee begon, bracht men iemand bij hem die tienduizend talenten schuldig was. Daar hij niets had om te betalen gaf de heer het bevel hem te verkopen met vrouw en kinderen en al wat hij bezat, om zo de schuld te vereffenen. De dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. De heer kreeg medelijden met die dienaar, liet hem gaan en schold hem de geleende som kwijt. Maar toen die dienaar buiten kwam, trof hij daar een andere dienaar die hem honderd denariën schuldig was; hij greep hem bij de keel en zei: Betaal wat je schuldig bent. De andere dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. Maar hij weigerde en liet hem zelfs in de gevangenis zetten, totdat hij zijn schuld betaald zou hebben. Toen nu de overige dienaars zagen wat er gebeurd was, waren zij diep verontwaardigd en gingen hun heer alles vertellen. Daarop liet de heer hem roepen en sprak: Gij lelijke knecht, heel die schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat ge mij erom gesmeekt hebt. Hadt gij dan ook geen medelijden moeten hebben met uw mededienaar, zoals ik met u medelijden heb gehad? En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben. Zo zal ook mijn hemelse Vader met ieder van u handelen, die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt. Toen Jezus deze toespraak geëindigd had, vertrok Hij uit Galilea en ging naar het Overjordaanse gebied van Judea.