Lezing voor de dag: 4 augustus 2025

Datum: 4 augustus 2025

Maandag in week 18 door het jaar

Gedachtenis van de heilige Johannes Maria Vianney (pastoor van Ars), priester
Jean-Baptiste-Marie Vianney, geboren op 8 mei 1786 te Dardilly bij Lyon, groeit op als vierde kind in een streng gelovige boerenfamilie. Zijn jeugd speelt zich af in het antiklerikale klimaat van de Franse Revolutie. Jean-Marie’s weg naar het priesterschap gaat niet over rozen. Vanwege zijn geringe studieresultaten op het seminarie twijfelt bisschop Simon van Grenoble eraan of hij Vianney wel tot priester moet wijden. Omdat hij echter uitblinkt in vroomheid en evangelische eenvoud, ontvangt Jean-Marie in 1815 toch de priesterwijding. Hij is drie jaar kapelaan in Écully en wordt in 1818 benoemd tot pastoor van Ars-sur-Formans, een piepklein dorpje in de buurt van Lyon. Zijn parochianen zijn vervallen in ethische en godsdienstige onverschilligheid. Ze drijven de spot met hun nieuwe pastoor en proberen hem zwart te maken. Ook de duivel heeft de aanval op hem geopend en er ontstaat een grimmige strijd om de zielen. Door strenge ascese weerstaat de pastoor de duivelse bezoekingen. Zelfkastijding, vasten en langdurig gebed helpen hem in zijn toewijding aan het Evangelie. De fysieke gezondheid van de pastoor lijdt onder zijn radicale zelfverloochening, maar zijn zielskracht wint steeds meer terrein. Zijn preken zijn direct, eenvoudig te begrijpen en aanstekelijk. Zo aanstekelijk dat steeds meer mensen zich tot Christus bekeren. Door de talrijke verhalen over zijn helderziendheid en wonderbaarlijke gebedsverhoringen wordt pastoor Vianney de populairste biechtvader die Frankrijk ooit gekend heeft. Uit het hele land komen de gelovigen naar Ars, dat zichtbaar profiteert van de nationale bekendheid die het dorp inmiddels gekregen heeft. Allen proberen ze een glimp van de vergeestelijkte priester op te vangen. Bij leven wordt de Pastoor van Ars als een heilige vereerd. Na zijn dood op 4 augustus 1859 groeit Ars uit tot een belangrijk pelgrimsoord. In 1925 wordt de Pastoor van Ars door paus Pius XI heilig verklaard. Hij is de patroonheilige van de parochiepriesters.

Eerste lezing: Uit het boek Numeri, 11, 4b-15.
In die dagen begonnen de Israëlieten opnieuw te jammeren. Zij zeiden: Wie kan ons aan vlees helpen? Wij hebben heimwee naar de vis die wij in Egypte voor niets te eten kregen, naar de komkommers en de meloenen, naar de prei, de uien en het knoflook. Wij drogen uit. Er is niets. Wij krijgen alleen maar manna te zien. Het manna geleek op korianderzaad en zag er uit als balsemhars. Het volk verspreidde zich om het bijeen te rapen. Dan maalden zij het met een handmolen of stampten het fijn in een vijzel. Ze kookten het in een pot en maakten er koeken van, zodat het smaakte als oliegebak. Met de dauw viel ’s nachts ook het manna op het kamp neer. Toen Mozes hoorde, hoe het volk, familie voor familie, bij de ingang van de tenten zat te jammeren, en toen de Heer in hevige toorn ontstak, werd hij ontstemd. Hij vroeg de Heer: Waarom doet Gij uw dienaar dit verdriet aan? Zijt Gij mij zo weinig genegen, dat Gij mij de last van heel dat volk laat dragen? Het lijkt wel of ik van heel dat volk zwanger ben geweest en het ter wereld heb gebracht, dat Gij mij zegt: Draag het aan uw hart, zoals een voedster een zuigeling draagt, en dat Gij mij beveelt het naar het land te brengen dat Gij zijn vaderen onder ede beloofd hebt. Waar haal ik vlees vandaan voor heel dat volk? Het jammert tegen mij: Geef ons toch vlees te eten! Ik kan de last van heel dat volk niet alleen dragen. Het is mij te zwaar. Indien Gij zo met mij blijft doen, dood mij dan maar, als Gij mij genadig wilt zijn. Dan hoef ik mijn ellende niet langer te zien.

Tussenzang: Ps. 81 (80), 12-13. 14-15. 16-17.

Antifoon: Huldigt de Heer, onze sterkte.

Israël heeft mijn stem niet gehoord, zegt de Heer,
mijn volk gehoorzaamde niet.
Toen liet Ik hen los met hun hard gemoed,
zij gingen hun eigen wegen.

Ach, luisterde nu mijn volk maar naar Mij,
bewandelde Israël nu maar mijn paden;
dan bracht Ik hun vijanden aanstonds ten val
en zou Ik mijn hand keren tegen hun kwellers.

Dan zouden Gods vijanden hen naar de mond zien
en zo zou het blijven voor immer.
Dan zou Ik mijn volk met tarwebloem voeden,
met honing verzadigen uit de rots.

Alleluia: Joh. 8, 12.
Alleluia. Ik ben het licht der wereld, zegt de Heer; wie Mij volgt zal het licht des levens bezitten. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 14, 13-21.
Toen Jezus het bericht van de moord op Johannes vernomen had, voer Hij in een boot weg naar een eenzame plaats om alleen te zijn. Maar het gerucht hiervan drong tot het volk door en het ging Hem te voet uit hun steden achterna. Toen hij bij zijn landing dan ook een grote menigte zag, kreeg Hij diep medelijden met hen en Hij genas hun zieken. Tegen het vallen van de avond kwamen zijn leerlingen naar Hem toe en zeiden: Deze plek is eenzaam en het is al laat op de dag. Stuur dus het volk weg om in de dorpen eten te gaan kopen. Het is niet nodig dat zij weggaan – zei Jezus hun – geeft gij hun maar te eten. Doch zij antwoordden: Wij hebben hier niet meer dan vijf broden en twee vissen. Waarop Jezus sprak: Brengt die dan hier. En hij gaf opdracht dat het volk zich zou neerzetten op het gras. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, en nadat Hij de zegen had uitgesproken, brak Hij de broden, die Hij aan zijn leerlingen gaf en de leerlingen gaven ze weer aan het volk. Allen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men nog twaalf volle korven op. Het waren ongeveer vijfduizend mannen die hadden gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend.

Terug naar overzicht
Deel deze lezing van de dag: