Donderdag in week 12 door het jaar
Vrije gedachtenis van de heilige Jozefmaria Escrivá de Balaguer, priester (bisdommen Utrecht en Haarlem-Amsterdam)
Josemaria Escrivá de Balaguer y Albas, in het Nederlandse taalgebied ‘Jozefmaria’ genoemd, werd op 9 januari 1902 geboren in Barbastro, een dorp in het noorden van Spanje. Hij was de tweede van zes kinderen uit een praktiserend katholiek gezin. In 1918 kwam de jonge Escrivá tot de overtuiging dat God hem iets vroeg, zonder te weten wat dat was. Hij begreep dat hij zichzelf volledig aan God moest geven en priester moest worden. Naast zijn priesteropleiding studeerde hij rechten aan de universiteit van Zaragoza. Hij werd in 1925 priester gewijd.
In 1927 verhuisde hij naar Madrid om er te promoveren in het burgerlijk recht. Tegelijk verrichtte hij er priesterlijk werk onder armen, zieken en kinderen. Dit werk breidde hij uit onder studenten, kunstenaars, arbeiders en intellectuelen. In Madrid, op 2 oktober 1928, stichtte hij het Opus Dei (Werk van God). Doel van het Opus Dei is gelovigen eraan te herinneren dat zij geroepen zijn om in hun dagelijks leven heilig te worden. Vanaf 1928 wijdde Escrivá zich geheel aan de ontwikkeling van het Opus Dei.
Hij stierf in Rome op 26 juni 1975. Op 17 mei 1992 werd hij door paus Johannes Paulus II zalig verklaard. Tien jaar later, op 6 oktober 2002, werd hij, ook door Johannes Paulus II, heilig verklaard. In zijn preek bij de heiligverklaring zei de paus dat de heilige Jozefmaria was uitgekozen om de universele roeping tot heiligheid te verkondigen en om aan te geven dat de gewone activiteiten waaruit het dagelijks leven bestaat, een weg tot heiligheid zijn. Men zou kunnen zeggen dat hij de heilige van het gewone was.
Eerste lezing: Uit het boek Genesis, 16, 1-12, 15-16.
Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen geschonken. Nu had zij een Egyptische slavin, die Hagar heette. Sarai zei tot Abram: Ge weet dat de Heer mijn schoot heeft gesloten, zodat ik geen kinderen kan krijgen. Ga dus naar mijn slavin: misschien krijg ik een zoon van haar. En Abram stemde in met Sarai’s voorstel. Sarai, de vrouw van Abram, gaf dus Hagar, haar Egyptische slavin, aan haar man Abram als vrouw; Abram woonde toen al tien jaar in Kanaän. Hij had gemeenschap met Hagar en zij werd zwanger. Toen zij dat bemerkte, begon zij haar meesteres hooghartig te behandelen. Daarom zei Sarai tot Abram: Gij zijt aansprakelijk voor het onrecht dat mij wordt aangedaan. Ik heb mijn slavin in uw armen gelegd; en nu zij ziet dat ze zwanger is, word ik door haar hooghartig behandeld. De Heer moge oordelen, wie van ons beiden in zijn recht staat. Daarop zei Abram tot Sarai: Ge kunt over uw slavin beschikken: doe met haar wat ge wilt. Nu begon Sarai het leven van haar slavin zo onaangenaam te maken dat zij van haar wegliep. De engel van de Heer vond haar bij een waterbron in de woestijn, de bron die aan de weg naar Sur ligt. Hij zei: Hagar, slavin van Sarai, waar komt gij vandaan en waar gaat gij heen? Zij zei: Ik ben weggelopen bij mijn meesteres Sarai. De engel van de Heer zei tot haar: Ga naar uw meesteres terug en wees haar onderdanig. En hij zei ook nog: Uw nakomelingen zal ik zeer talrijk maken, zo talrijk dat zij niet meer te tellen zijn. De engel van de Heer verzekerde haar: Gij zijt nu zwanger; gij zult een zoon baren en hem Ismaël noemen; want God de Heer heeft u verhoord in uw ellende. Een wilde ezel in de steppe wordt hij, zijn hand gaat omhoog tegen allen, de handen van allen tegen hem; al zijn broers trotseert hij. Toen baarde Hagar aan Abram een zoon en hij noemde die zoon Ismaël. Abram was zesentachtig jaar, toen Hagar hem Ismaël baarde.
Tussenzang: Ps. 106 (105), 1-2. 3-4a. 4b-5.
Antifoon: Verheerlijkt de Heer, omdat Hij ons weldoet.Verheerlijkt de Heer, omdat Hij ons weldoet,
omdat zijn barmhartigheid eeuwig duurt.
Wie kan al zijn machtige daden verhalen,
wie geeft Hem de lof die Hem past.
Gelukkig zijn zij die zijn voorschriften volgen,
zich goed gedragen te allen tijd.
Vergeet mij niet, Heer, die uw volk welgezind zijt,
en daal tot mij af met uw hulp.
Dan zal het geluk van uw vrienden mijn deel zijn,
dan ben ik verheugd als uw volk zich verblijdt
en trots tot uw erfdeel te horen.
Alleluia: Fil. 2, 15-16.
Alleluia. Schittert als sterren in het heelal, en houdt vast het woord des levens. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 7, 21-29.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is. Velen zullen op die dag tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet in uw Naam geprofeteerd en hebben wij niet in uw Naam duivels uitgedreven en in uw Naam veel wonderen gedaan? Maar dan zal Ik hun onomwonden verklaren: Nooit heb Ik u gekend; gaat weg van Mij, gij die ongerechtigheid doet. Ieder nu die deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet in, want het stond gegrondvest op de rots. Maar ieder die deze woorden van Mij hoort, doch er niet naar handelt, kan men vergelijken met een dwaas die zijn huis bouwde op het zand. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij beukten dat huis, zodat het volledig verwoest werd. Toen Jezus deze toespraak geëindigd had, was het volk buiten zichzelf van verbazing over zijn leer. Want Hij onderrichtte niet zoals hun schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit.