Maandag na de vierde zondag van Pasen
Vrije gedachtenis van de heilige Nereus, Achilles en Pancratius, martelaren
Nereus en Achilles waren beiden soldaten in het leger van de Romeinse keizer. Toen ze de moed zagen van vele ter dood veroordeelde christenen, raakten ze daarvan zo onder de indruk dat beide militairen zich tot Christus bekeerden. Daardoor voegden zij zich in de lange rij van christelijke martelaren. Waarschijnlijk werden ze onthoofd ten tijde van het bewind van keizer Diocletianus (284-305). Boven hun graf aan de Via Ardeatina (buiten Rome) is later ter ere van hen een basiliek opgericht.
Pancratius stierf als martelaar te Rome, waarschijnlijk eveneens tijdens de christenvervolging van keizer Diocletianus. Boven zijn graf aan de Via Aurelia bouwde paus Symmachus in het jaar 500 een basiliek.
Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 11, 1-18.
In die dagen hoorden de apostelen en de broeders in Judea dat ook de heidenen het woord van God hadden aangenomen. Toen Petrus dan in Jeruzalem kwam, maakten de gelovigen uit de besnijdenis hem het verwijt: Gij hebt het huis van onbesnedenen betreden en gij hebt met hen gegeten. Nu begon Petrus hun een geregeld verslag te geven: Ik was – zo zei hij – in de stad Joppe aan het bidden, toen ik in een geestverrukking een visioen zag: een voorwerp, in de vorm van een groot laken, dat aan de vier punten uit de hemel werd neergelaten, daalde uit de hemel en kwam tot vlak bij mij. Ik keek er naar met gespannen aandacht en zag viervoetige dieren, wilde beesten, kruipende dieren en vogels. Bovendien hoorde ik een stem die tot mij zei: Komaan Petrus, slacht en eet. Maar ik zei: Dat in geen geval, Heer, want nooit kwam er iets onheiligs of onreins in mijn mond. Maar de stem uit de hemel liet zich een tweede maal horen en gaf mij ten antwoord: Beschouw niet als onheilig wat God rein heeft verklaard. Dit gebeurde tot drie keer toe en toen werd alles weer naar de hemel opgetrokken. Terstond daarop vervoegden zich drie mannen bij het huis waar we verbleven; ze waren uit Caesarea naar mij toegezonden. De Geest beval mij zonder bedenken met hen mee te gaan. Ook deze zes broeders gingen met mij mee en wij traden het huis van die man binnen. Hij vertelde ons hoe hij een engel in zijn huis had zien staan die zei: Zend iemand naar Joppe om Simon, bijgenaamd Petrus, te halen. Die zal u zeggen op welke wijze gij en heel uw huis redding kunt vinden. Juist was ik begonnen te spreken, toen de heilige Geest op hen neerkwam, zoals in het begin ook op ons. Toen dacht ik terug aan het woord van de Heer, hoe Hij gezegd had: Johannes doopte met water, maar gij zult gedoopt worden met de heilige Geest. Indien God hun nu dezelfde gave gegeven heeft als aan ons, die reeds geloofden in de Heer Jezus Christus, hoe zou ik dan in staat geweest zijn God tegen te houden? Toen zij dat gehoord hadden, waren zij gerustgesteld en verheerlijkten God met de woorden: Zo heeft God dan ook de heidenen de bekering ten leven geschonken.
Tussenzang: Ps. 42 (41), 2-3 + Ps. 43 (42), 3-4.
Antifoon: Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft.Zoals een hert de beekjes zoekt,
zo zoekt mijn geest naar U, mijn God.
Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft,
zal ik Hem ooit bereiken en zijn Aanschijn zien?
Zend mij uw licht, uw steun om mij te leiden,
om mij te voeren naar uw berg en in uw tent.
Dan ga ik naar uw altaar, God die blijdschap geeft,
en loof U bij de citer, God, mijn God.
Alleluia: Joh. 10, 14.
Alleluia. Ik ben de goede Herder, zegt de Heer. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 10, 1-10.
In die tijd zei Jezus: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen. Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen. Een andere keer zei Jezus tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.