Zaterdag na de derde zondag van Pasen
Vrije gedachtenis van de heilige Johannes van Avila, priester en kerkleraar
Juan de Ávila Jijón werd op 6 januari 1500 geboren in Almodovar del Campo als telg van een rijke Castilliaanse familie van Joodse oorsprong. Vanaf zijn 14de studeerde hij rechten aan de Universiteit van Salamanca. Na verloop van tijd voelde hij zich geroepen tot het godgewijde leven. Hij besloot daarom filosofie en theologie te studeren in Alcala. Na de dood van zijn ouders maakte Juan een groot deel van zijn kapitaal te gelde en gaf dat weg aan de armen. In 1525 werd hij priester gewijd. Zijn aanvankelijk plan was missionaris te worden in West-Indië en Spaans-Amerika, maar uiteindelijk werd hij een rondreizende prediker in Andalusië. Hij slaagde erin een wezenlijke bijdrage te leveren aan de herkerstening van de gebieden waar de Moren eeuwenlang hadden geheerst. Juan kwam in problemen nadat hij in zijn preken hard van leer was getrokken tegen de zonden van de elite. Machtige lieden uit Andalusië brachten hem in diskrediet bij de Inquisitie. Hij werd beschuldigd van ketterij en in Sevilla gevangengezet. Uiteindelijk werden de aantijgingen geseponeerd. Na zijn vrijlating werd hij officieel gerehabiliteerd, waardoor hij zijn prediking kon voortzetten. Juan de Ávila was de geestelijk leidsman van een aantal religieuzen, die na hun dood wereldberoemde heiligen werden, onder anderen: Teresia van Avila, Johannes van het Kruis, Johannes de Deo en Franciscus Borgia. Juans geschriften werden vanaf 1618 verzameld en verscheidene malen uitgegeven in Madrid. Dankzij Franse en Duitse vertalingen werd hij in heel Europa bekend. Zijn bekendste werk is Audi fili, over het christelijk streven naar morele volmaaktheid. Zijn ‘Geestelijke brieven’ behoren eveneens tot de hoogtepunten van de Spaanse religieuze literatuur. Johannes van Avila overleed op 10 mei 1569 in Montilla. Zijn graf ligt in de jezuïetenkerk van deze Andalusische stad. Paus Leo XIII verklaarde Johannes zalig op 4 april 1894. Paus Pius XII riep hem op 2 juli 1946 uit tot patroon van de seculiere clerus van Spanje. Paus Paulus VI verklaarde hem heilig op 31 mei 1970. Op 7 oktober 2012 verhief paus Benedictus XVI hem tot kerkleraar.
Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 9, 31-42.
In die dagen genoot de Kerk in heel Judea, Galilea en Samaria vrede; zij werd steeds meer bevestigd in de vreze des Heren en nam gestadig in aantal toe door de vertroosting van de heilige Geest. Eens kwam Petrus op een grote rondreis ook bij de leerlingen die in Lydda woonden, en trof daar een zekere Eneas aan, die reeds acht jaar wegens verlamming het bed moest houden. Petrus sprak tot hem: Eneas, Jezus Christus geneest u, sta op en maak zelf uw bed in orde. Onmiddellijk stond hij op. Alle inwoners van Lydda en van de Saronvlakte zagen hem en bekeerden zich tot de Heer.
Er leefde destijds in Joppe een leerlinge met name Tabita, wat in vertaling Dorkas, Gazelle, betekent. Zij was onuitputtelijk in het doen van goede werken en in het geven van aalmoezen. Juist in die dagen was zij echter na een ziekte gestorven. Men waste haar en legde haar in een bovenvertrek. Omdat Lydda dicht bij Joppe ligt, stuurden de leerlingen, die gehoord hadden dat Petrus daar verbleef, twee mannen naar hem toe met het verzoek: Kom zonder uitstel naar ons toe. Petrus ging aanstonds met hen mee. Bij zijn aankomst brachten ze hem in het bovenvertrek, waar alle weduwen wenend hem omringden en al de kleren en mantels lieten zien die Dorkas gemaakt had toen ze nog in hun midden was. Petrus deed allen naar buiten gaan, knielde neer en bad. Toen sprak hij, zich kerend naar het lijk: Tabita, sta op. Zij opende de ogen, zag Petrus en ging overeind zitten. Hij reikte haar de hand en hielp haar opstaan. Vervolgens riep hij de heiligen en de weduwen en gaf haar levend aan hen terug. Dit werd bekend in heel Joppe, zodat velen het geloof in de Heer aannamen.
Tussenzang: Ps. 116 (115), 12-13. 14-15. 16-17.
Antifoon: Hoe kan ik mijn dank betuigenHoe kan ik mijn dank betuigen
voor al wat de Heer mij gaf?
Ik hef de offerbeker,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Ik zal mijn geloften volbrengen
waar heel zijn volk het ziet.
Want kostbaar is in zijn ogen
het leven van wie Hem vereert.
O Heer, ik ben uw dienaar,
uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd,
Gij hebt mijn boeien geslaakt.
Met offers zal ik U loven,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Alleluia: Joh. 20, 29.
Alleluia. Omdat ge Mij gezien hebt, Tomas, gelooft ge; zalig zij die niet gezien en toch geloofd hebben. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 6, 60-69.
In die dagen zeiden velen van de leerlingen van Jezus: Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar Hem te luisteren? Maar Jezus, die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hun: Neemt gij daar aanstoot aan? Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was …? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u die geen geloof hebben. Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zou overleveren. Hij voegde er aan toe: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, als het hem niet door de Vader gegeven is. Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: Wilt ook gij soms weggaan? Simon Petrus antwoordde Hem: Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.