Lezing voor de dag: 2 mei 2025

Datum: 2 mei 2025

Vrijdag na de tweede zondag van Pasen

Gedachtenis van de heilige Athanasius, bisschop en kerkleraar
Athanasius werd omstreeks 295 geboren in de Egyptische havenstad Alexandrië. Het gezin waarin hij opgroeide was christelijk. In zijn jeugd maakte hij nog de christenvervolgingen mee. Na zijn studies werd hij in 319 tot diaken gewijd. Hij was in 325 de theologische adviseur van zijn bisschop Alexander, patriarch van Alexandrië, tijdens het Oecumenische Concilie van Nicea. Daar veroordeelden de concilievaders de leer van Arius. Deze ontkende dat de Zoon van God dezelfde goddelijke natuur had als de hemelse Vader. Athanasius zou zich zijn verdere leven tegen het arianisme verzetten. In zijn verdediging van de orthodoxie ontwikkelde hij een theologie van de Drie-eenheid en van de Menswording. Vanwege het gezag dat hij daarmee verwierf, werd Athanasius al op 33-jarige leeftijd gekozen tot de nieuwe patriarch van Alexandrië. In deze hoedanigheid kwam hij meerdere malen in conflict met de ariaanse keizer Constantijn II, de zoon van de eerste Romeinse christenkeizer Constantijn de Grote. Constantijn II verbande de bisschop vijf maal: van 335 tot 337 naar Trier, van 339 tot 345 naar Rome en daarna drie maal naar de Egyptische woestijn. Pas vanaf 366 tot 373 kon hij ongehinderd zijn bisschopsambt in zijn eigen patriarchaat uitoefenen. Athanasius stierf op 2 mei 373 in zijn geboortestad. Vanwege zijn gezaghebbende geschriften werd hij ‘Zuil der Kerk’, ‘Vader der Orthodoxie’ en ‘De Grote’ genoemd. Zijn belangrijkste werken zijn Tegen de arianen, Over de decreten van de Synode van Nicea en Het leven van de heilige Antonius. Het laatste boek is een biografie van de vader van het Egyptische monnikendom. Dit werk had veel invloed op de ontwikkeling van het Europese kloosterleven.

Feest van de wijding van de kathedraal (bisdom Haarlem-Amsterdam)

Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 5, 34-42.
In die dagen was er in het Sanhedrin een Farizeeër, Gamaliël, een wetgeleerde, die bij het gehele volk in aanzien stond. Hij liet de apostelen een ogenblik naar buiten brengen. Daarop zei hij: Mannen van Israël, bedenkt wel wat gij met deze mannen gaat doen. Vóór onze tijd immers trad Teudas op, die beweerde dat hij iemand van betekenis was en bij wie zich een groep van ongeveer vierhonderd man aansloot. Hij werd gedood en allen die op hem vertrouwden, werden uiteengejaagd. Na hem, in de dagen van de volkstelling, trad Judas de Galileeër op en sleepte veel volk mee. Ook hij ging te gronde en allen die op hem vertrouwden, werden verstrooid. Wat ons geval betreft, zeg ik u: bemoeit u niet met deze mensen, maar laat ze hun gang gaan. Gaat deze opzet of dit werk van mensen uit, dan zal het op niets uitlopen. Gaat het echter van God uit, dan zult gij hen niet uiteen kunnen slaan; anders zou misschien blijken dat gij tegen God in verzet zijt. Zij lieten zich door hem overreden. Zij riepen de apostelen, lieten hen geselen, verboden hun te spreken in de Naam van Jezus en stelden hen in vrijheid. De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren smaad te lijden omwille van de Naam van Jezus. Zij gingen door met dagelijks in de tempel en in de huizen onderricht te geven en de Blijde Boodschap te verkondigen, dat Jezus de Messias is.

Tussenzang: Ps. 27 (26), 1. 4. 13-14.

Antifoon: Eén ding slechts vraag ik de Heer, meer zal ik niet wensen:
dat ik in Gods huis mag wonen zolang als ik leef.

De Heer is mijn licht en mijn leidsman,
wie zou ik vrezen;
de Heer is de schuts van mijn leven,
voor wie zou ik bang zijn?

Eén ding slechts vraag ik de Heer,
meer zal ik niet wensen:
dat ik in Gods huis mag wonen zolang als ik leef.
Dat ik de beminnelijkheid van de Heer mag ervaren,
zijn tempel weer met eigen ogen mag zien.

Ik reken er op nog tijdens mijn leven
de weldaden van de Heer te ervaren.
Zie uit naar de Heer en houd dapper stand,
wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

Alleluia:
Alleluia. Christus stond op uit het graf en werd een Licht voor allen die Hij vrijkocht in zijn bloed. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 6, 1-15.
In die dagen begaf Jezus zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias. Een grote menigte volgde Hem, omdat zij de tekenen zagen die Hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer. Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden. Toen Jezus zijn ogen opsloeg en zag dat er een grote menigte naar Hem toekwam, vroeg Hij aan Filippus: Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten? – Dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist Hij wel wat Hij ging doen. – Filippus antwoordde Hem: Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig. Een van zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat betekent dat voor zo’n aantal? Jezus echter zei: Laat de mensen gaan zitten. Er was daar namelijk veel gras. Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend. Toen nam Jezus de broden en na het dankgebed gesproken te hebben, liet Hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, alsmede de vissen, zoveel men maar wilde. Toen ze verzadigd waren, zei Hij tot zijn leerlingen: Haalt nu de overgebleven brokken op om niets verloren te laten gaan. Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroden twaalf manden met brokken, welke door de mensen na het eten overgelaten waren. Toen de mensen het teken zagen dat Hij had gedaan, zeiden ze: Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen. Daar Jezus begreep, dat zij zich van Hem meester wilden maken om Hem mee te voeren en tot koning uit te roepen, trok Hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.

Lezingen bij het feest van de verjaardag van de wijding van de kathedraal (bisdom Haarlem-Amsterdam)
Er kunnen ook andere lezingen genomen worden.

Eerste lezing: Uit de profeet Ezechiël, 43, 1-2, 4-7a.
In die tijd bracht de engel mij naar de poort, naar de poort die op de oostkant ligt, en daar zag ik, Ezechiël, de heerlijkheid van de God van Israël uit het oosten aankomen. Het klonk als het gedruis van geweldige wateren. De heerlijkheid van de Heer ging door de poort die op de oostkant ligt, de tempel binnen. De geest nam mij op en bracht mij naar de binnenste voorhof. Daar zag ik hoe de heerlijkheid van de Heer de tempel vervulde. Toen hoorde ik uit de tempel iemand tot mij spreken, terwijl de engel nog naast mij stond. Hij zei tot mij: Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats van mijn voetzolen, de plaats waar Ik wil wonen onder de zonen van Israël, voor altijd.

Tussenzang: 1 Kron. 29, 10, 11abc, 11d-12a, 12bcd.

Antifoon: Wij eren, Heer, uw luisterrijke Naam.

Gij zijt geprezen, Heer, in alle eeuwen,
Gij God van onze vader Israël.
Groot zijt Gij in uw daden, oppermachtig,
verheven, luisterrijk en hoog geëerd.

Want alles in de hemel en op aarde is het uwe,
Gij zijt de koning, Heer, die boven allen staat.
Van U zijn aanzien en bezit afkomstig,
al wat bestaat richt zich naar uw bevel.

Gij kunt beschikken over vaardigheid en krachten,
wat groot en sterk is hebt Gij zo gemaakt.

Alleluia: Apok. 21, 3.
Alleluia. Zie hier Gods woning onder de mensen. Hij zal bij hen wonen. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 10, 22-30.
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de Zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt, zeg het ons dan ronduit. Jezus gaf hun ten antwoord: Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over Mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. Mijn Vader immers, die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de Vader, Wij zijn één.

Terug naar overzicht
Deel deze lezing van de dag: