Vrijdag 17 Januari van het liturgisch jaar C
Eerste lezing: Uit de brief aan de Hebreeën, 4, 1-5. 11.
Broeders en zusters,
Zolang de goddelijke belofte van de rust nog geldt moeten wij ervoor zorgen dat niemand van u zou menen dat het te laat is. Want ook wij hebben het goede nieuws gehoord, juist als zij, die onder Mozes uit Egypte waren getrokken. Maar het woord van de verkondiging dat zij hoorden heeft hun niet gebaat, omdat het niet gepaard ging met geloof bij de hoorders. Wij die geloofd hebben, wij gaan die rust binnen waarvan de Heer gezegd heeft: Ik heb gezworen in mijn gramschap: nooit zullen zij ingaan in mijn rust. Toch was Gods werk al klaar vanaf de schepping van de wereld. Dat volgt uit wat wij lezen over de zevende dag: En God rustte op de zevende dag van al zijn werk. En hier lezen we: Nooit zullen zij ingaan in mijn rust. Laten we ons dus inspannen die rust binnen te gaan. Laat niemand ten val komen door het slechte voorbeeld van hun ongeloof na te volgen.
Tussenzang: Ps. 78 (77), 3. 4bc. 5. 6. 7.
Antifoon: Laten wij nooit vergeten wat God heeft gedaan.
Al wat wij gehoord hebben en begrepen,
wat ons door de vaderen is verteld,
de roem van de Heer, zijn machtige daden,
de wondertekens die Hij heeft verricht.
Hij heeft zijn gebod in Jakob gegeven
en stelde als wet vast in Israël,
dat wat Hij de vaderen openbaarde
de zonen zou worden bekend gemaakt.
Zodat ook die later nog worden geboren
het zullen beseffen en op hun beurt
het weer aan hun kinderen door zullen geven.
Ook die moeten immers op God vertrouwen
en nooit vergeten wat Hij heeft gedaan,
maar zijn gebod onderhouden.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 2, 1-12.
Toen Jezus in Kafarnaüm was teruggekeerd en men hoorde dat Hij thuis was, stroomden de mensen in zulk een aantal samen, dat zelfs de ruimte vóór de deur geen plaats meer bood toen Hij hun zijn leer verkondigde. Men kwam een lamme bij Hem brengen die door vier mannen gedragen werd. Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed waarop de lamme uitgestrekt lag zakken. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Er zaten enkele schriftgeleerden bij. Ze zeiden bij zichzelf: Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk. Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen? Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden en Hij zei hun: Wat redeneert gij toch bij uzelf? Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop? Welnu, opdat ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, - sprak Hij tot de lamme - Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis. Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten God en zeiden: Zoiets hebben wij nog nooit gezien.