Woensdag in week 15 door het jaar
Vrije gedachtenis van de heilige Maagd Maria van de Berg Karmel
De heilige karmeliet Simon Stock kreeg op 16 juli 1251 in Cambridge een verschijning van de Heilige Maagd Maria. Zij gaf hem een zogeheten scapulier, een schouderkleed van een kloosterhabijt. Maria beloofde Simon dat iedereen die dit religieuze kleed zou dragen, uit het vagevuur gered zou worden. Later mocht het schouderkleed vervangen worden door twee lapjes stof. In 1386 werd de 16e juli voor de karmelieten een belangrijke feestdag. Pas sinds 1726 staat deze gedachtenis op de liturgische kalender van de gehele R.K. Kerk.
De berg Karmel in het Heilig Land wordt in de Bijbel genoemd als de plek waar Elia streed tegen de profeten van de afgod Baäl. Daar levert Elia het bewijs dat de God van Abraham, Isaäk en Israël de enige, ware God is. Als de Baälprofeten zijn verslagen, gaat Elia naar de hoogste regionen van de Karmel, waar hij de Heer smeekt om regen. Er heerst namelijk droogte en hongersnood en het volk schreeuwt om redding. Na zijn smeekgebed draagt Elia zijn dienaar op om hoger te klimmen en naar de richting van de zee te kijken of er al regen op komst is. Na zeven keer kijken zegt de dienaar: “Ja, ik zie een kleine wolk uit de zee opstijgen, zo groot als de palm van een hand.” Elia voorspelt dan dat uit dit wolkje een zware stortregen zal vallen. (1 Kon. 18) Oude bijbeluitleggers zagen in dit wolkje een voorafbeelding van de Maagd Maria uit wie de Redder geboren zou worden.
In de twaalfde eeuw lieten kluizenaars zich door het geloof van de profeet Elia inspireren en vestigden zich op de berg Karmel. Onder bescherming van de heilige Maagd zochten zij naar de hemelse genade van de Ene God die redding bracht door Christus’ dood en verrijzenis. Zij legden de basis voor de latere ordes van karmelieten en karmelietessen, die een leven leiden van zuiverheid, armoede en contemplatie.
Eerste lezing: Uit het boek Exodus, 3, 1-6. 9-12.
In die dagen hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan. Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn en kwam hij bij de berg van God, de Horeb. Toen verscheen hem de engel van de Heer, in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik. Mozes keek toe en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond en toch niet verbrandde. Hij dacht: Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken. Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt? De Heer zag hem naderbij komen om te kijken. En vanuit de doornstruik riep God hem toe: Mozes, Mozes! Hier ben ik, antwoordde hij. Toen sprak de Heer: Kom niet dichterbij en doe uw sandalen uit, want de plaats waar gij staat is heilige grond. En Hij vervolgde: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God op te zien. Ook sprak God tot Mozes: Het geweeklaag van de Israëlieten is nu tot Mij doorgedrongen en Ik heb ook gezien hoezeer de Egyptenaren hen onderdrukken. Ga er dus heen, Ik zend u naar Farao. Gij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden. Maar Mozes sprak tot God: Wie ben ik dat ik naar Farao zou gaan en dat ik de Israeliëten uit Egypte zou leiden? God antwoordde hem: Ik zal u bijstaan, en dit is het teken dat Ik het ben die u zendt: als gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult ge Mij vereren op deze berg.
Tussenzang: Ps. 103 (102), 1-2. 3-4. 6-7.
Antifoon: De Heer is barmhartig en welgezind.Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
vergeet zijn weldaden niet.
Hij is het die u uw schulden vergeeft,
die u geneest van uw kwalen.
Hij is het die u van de ondergang redt,
die u omringt met zijn gunst en erbarmen.
De Heer is rechtvaardig in al wat Hij doet,
Hij laat de verdrukten recht wedervaren.
Hij maakte aan Mozes zijn wegen bekend,
Hij toonde zijn werken aan Israëls zonen.
Alleluia: Ps. 95 (94), 8ab.
Alleluia. Luistert heden naar de stem van de Heer en weest niet halsstarrig. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 11, 25-27.
Op zeker ogenblik nam Jezus het woord en sprak: Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kinderen. Ja, Vader, zo heeft het U behaagd. Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren.