Zaterdag in week 11 door het jaar
Gedachtenis van de heilige Aloïsius Gonzaga, religieus
Erfprins Luigi werd op 9 maart 1568 geboren als zoon van markies Ferdinand van Gonzaga op het kasteel Castiglione delle Stiviere bij Mantua. Op achtjarige leeftijd stuurde zijn vader hem naar het hof van Francesco de’ Medici in Florence. Daar verbleef Luigi twee jaar. Vervolgens werd zijn opvoeding voortgezet in Mantua en Brescia. In de laatste stad kwam hij op twaalfjarige leeftijd onder de geestelijke leiding van kardinaal Carolus Borromeo te staan. Uit diens handen ontving Luigi de Eerste Communie. In 1581 vertrok Luigi samen met zijn vader en broer naar Spanje. Daar werden de jongens page aan het hof van koning Filips II. In deze periode nam Luigi de beslissing om zijn leven geheel aan God te geven. Dat betekende voor hem een leven van boete, versterving, nederigheid en kuisheid. Aanvankelijk was hij van plan lid te worden van de Orde der Ongeschoeide Karmelieten. In 1584 keerde Luigi terug naar Italië om tegen de wil van zijn vader in te treden in de Sociëteit van Jezus. Hij deed in 1585 met toestemming van de keizer afstand van zijn adellijke titels en erfenissen ten gunste van zijn broer en werd novice bij de jezuïeten in Rome. Hij deed de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola en studeerde filosofie. In november 1587 legde hij zijn religieuze geloften af en begon zich te ontwikkelen als een apostel voor de jeugd. Nu hij zich aan zijn orde gebonden had, begon hij aan zijn theologische vorming ter voorbereiding op de priesterwijding. Maar priester zou hij nooit worden, want in 1591 brak in Italië de pest en de hongersnood uit. Ofschoon hij zelf ziekelijk was, wijdde de theologiestudent zich vol overgave aan de verpleging van pestlijders. Daarbij raakte Luigi besmet en stierf hij op 21 juni 1591. Paus Benedictus XIII verklaarde hem in 1726 heilig. In 1729 werd hij de officiële patroonheilige van de katholieke schooljeugd. Het lichaam van Aloysius ligt in de kerk van Sant’ Ignazio in Rome.
Eerste lezing: Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 12, 1-10.
Broeders en zusters,
Moet er geroemd worden? Het dient wel nergens toe, maar dan kom ik nu tot visioenen en openbaringen van de Heer. Ik ken een mens in Christus, die veertien jaar geleden, in het lichaam of buiten het lichaam – ik weet het niet, God weet het – die werd weggerukt naar de derde hemel. Van die mens weet ik dat hij met het lichaam of zonder het lichaam – ik weet het niet, God weet het – dat hij werd weggerukt naar het paradijs en onzegbare woorden vernam, die geen mens mag uitspreken. Op zo iemand wil ik roemen. Voor mijzelf wil ik alleen roemen op mijn zwakheden. Zou ik werkelijk willen roemen, dan was ik geen dwaas; ik zou immers de waarheid zeggen. Maar daar zie ik van af; ik wil niet dat iemand mij meer toeschrijft dan wat hij van mij kan zien of horen. Ook is er – want anders zouden de buitengewone openbaringen mij verwaand kunnen maken – ook is er een doren in mijn vlees gestoken, als een bode van satan die mij moet afranselen. Tot driemaal toe heb ik de Heer aangeroepen, dat hij van mij zou weggaan. Maar de Heer antwoordde mij: Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen. Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen. Daarom lijd ik om Christus’ wil gaarne zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.
Tussenzang: Ps. 34 (33), 8-9. 10-11. 12-13.
Antifoon: Let op en bemerkt hoe genadig de Heer is.De engel van God legt een schans om hen heen,
om elk die God vreest te beschermen.
Let op en bemerkt hoe genadig de Heer is,
gelukkig is hij die zijn heil zoekt bij Hem.
Eerbiedigt de Heer, gij die Hem gewijd zijt,
want wie Hem eerbiedigt lijdt nimmer gebrek.
De rijken zijn arm en behoeftig geworden,
die gaan tot de Heer komen nooit iets te kort.
Komt, kinderen, luistert naar wat ik u zeg;
ik leer u de Heer te vrezen.
Wie is er bij u die het leven liefheeft
en dagen van voorspoed verlangt?
Alleluia: Joh. 17, 17ba.
Alleluia. Uw woord is waarheid, Heer, wijd ons U toe in de waarheid. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 6, 24-34.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Niemand kan twee heren dienen: hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen èn de mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet méér dan het voedsel en het lichaam niet méér dan de kleding? Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse Vader voedt ze. Zijt gij dan niet veel méér dan zij? Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg één el toe te voegen? En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen. Toch zeg Ik u: Zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen. Als God nu het veldgewas, dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zó kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen? Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken of wat zullen wij aantrekken? Want dat alles jagen de heidenen na. Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden. Maakt u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.