Dinsdag na de zevende zondag van Pasen
Gedachtenis van de heilige Carolus Lwanga en gezellen, martelaren
Carolus bekleedde een belangrijke positie aan het hof van de koning van Oeganda. Na de dood van die koning besteeg zijn achttienjarige zoon Mwanga de troon. Deze was alcoholist en verslaafd aan seks met jongens. Toen hij in mei 1886 een hofpage tot ontucht wilde verleiden, ontdekte de koning dat een andere jongeman de hoveling catechese aan het geven was. Hierop ontstak de vorst in woede en doodde de catechist door een speer in zijn nek te steken. Toen eiste Mwanga dat al zijn christelijke bedienden hun geloof zouden afzweren. Onder hen waren Carolus Lwanga en zijn 21 gezellen. Zij bleven trouw aan het katholiek geloof en gingen niet in op de oneerbare verlangens van de koning. Vervolgens onderwierp hij hen aan zware folteringen. Ze hielden vast aan hun geloof en voelden zich gesterkt door het gebed. Allen werden door het zwaard ter dood gebracht en vervolgens verbrand. Paus Paulus VI schreef de namen van Carolus en zijn metgezellen bij in het Boek der Heiligen in oktober 1964. Vier jaar later pelgrimeerde de Heilige Vader naar de locaties in Oeganda waar Carolus Lwanga en gezellen leefden en de marteldood stierven.
Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 20, 17-27.
In die dagen zond Paulus vanuit Milete een bode naar Efese om de oudsten van die Kerk te ontbieden. Toen zij bij hem aangekomen waren, sprak hij hen aldus toe: Gij weet hoe ik vanaf de eerste dag dat ik in Asia kwam, al die tijd onder u heb geleefd; hoe ik de Heer in alle nederigheid heb gediend, onder tranen en in beproevingen die mij overkwamen door de aanslagen der Joden; hoe ik niets wat nuttig kon zijn heb nagelaten u te verkondigen en te leren in het openbaar en bij u thuis, terwijl ik Joden en Grieken bezwoer zich te bekeren tot God en te geloven in onze Heer Jezus. En nu bevind ik mij, gebonden door de Geest als ik ben, op weg naar Jeruzalem, zonder dat ik weet wat mij daar zal overkomen; alleen verzekert mij de heilige Geest van stad tot stad, dat boeien en kwellingen mij wachten. Maar aan mijn leven hecht ik voor mijzelf niet de minste waarde, als ik mijn loopbaan maar ten einde breng en de taak die ik van de Heer Jezus ontvangen heb om getuigenis af te leggen van het Evangelie van Gods genade. En nu weet ik, dat gij mijn gelaat niet meer zult zien, gij allen bij wie ik rondgegaan ben om het Koninkrijk te prediken. Daarom verzeker ik u op de dag van heden, dat ik onschuldig ben aan het bloed van wie ook. Want ik heb niets nagelaten om u Gods raadsbesluit in zijn volle omvang te verkondigen.
Tussenzang: Ps. 68 (67), 10-11. 20-21.
Antifoon: Zingt nu voor God, koninkrijken der aarde.Een voedzame regen kwam neer uit de hemel,
uw uitgeput erfdeel hebt Gij verkwikt.
Uw kudde heeft daar zijn rustplaats gevonden,
die Gij in uw goedheid voor haar hadt bereid.
De Heer zij geloofd, dag aan dag:
Hij draagt onze lasten, de God van ons heil.
Want onze God is een God die verlost,
de Heer onze God ontrukt aan de dood.
Alleluia: Joh. 14, 16.
Alleluia. De Vader zal u op mijn gebed een andere Helper geven, om voor altijd bij u te blijven. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 17, 1-11a.
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke. Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus. Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen. Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geef Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond. Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden. Nu weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt van U komt. Want de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor degenen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren. Al het mijne is van U en het uwe is van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet langer in de wereld; zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe kom.